Nederlands StatenVertalings 1715 Bijbel

Exodus 5

Exodus

Index

Hoofdstuk 6

1


 

  Toen zeide de HEERE tot Mozes: Nu zult gij zien, wat Ik aan Farao doen zal;want door een machtige hand zal hij hen laten trekken, ja, door een machtigehand zal hij hen uit zijn land drijven.   

 

 


2


 

  Verder sprak God tot Mozes, en zeide tot hem: Ik ben de HEERE,  

 

 


3


 

  En Ik ben aan Abraham, Izak, en Jakob verschenen, als God de Almachtige;doch met Mijn Naam HEERE ben Ik hun niet bekend geweest.  

 

 


4


 

  En ook heb Ik Mijn verbond met hen opgericht, dat Ik hun geven zou het landKanaan, het land hunner vreemdelingschappen, waarin zij vreemdelingen geweestzijn.  

 

 


5


 

  En ook heb Ik gehoord het gekerm der kinderen Israels, die de Egyptenaars indienstbaarheid houden, en Ik heb aan Mijn verbond gedacht.  

 

 


6


 

  Derhalve zeg tot de kinderen Israels: Ik ben de HEERE! en Ik zal ulieden uitleidenvan onder de lasten der Egyptenaren, en Ik zal u redden uit hun dienstbaarheid, enzal u verlossen door een uitgestrekten arm, en door grote gerichten;  

 

 


7


 

  En Ik zal ulieden tot Mijn volk aannemen, en Ik zal ulieden tot een God zijn; engijlieden zult bekennen, dat Ik de HEERE uw God ben, Die u uitleide van onderde lasten der Egyptenaren.  

 

 


8


 

  En Ik zal ulieden brengen in dat land, waarover Ik Mijn hand opgeheven heb, datIk het aan Abraham, Izak, en Jakob geven zou; en Ik zal het ulieden geven tot eenerfdeel, Ik, de HEERE!  

 

 


9


 

  En Mozes sprak alzo tot de kinderen Israels; doch zij hoorden naar Mozes niet,vanwege de benauwdheid des geestes, en vanwege de harde dienstbaarheid.  

 

 


10


 

  Verder sprak de HEERE tot Mozes, zeggende:  

 

 


11


 

  Ga heen, spreek tot Farao, den koning van Egypte, dat hij de kinderen Israels uitzijn land trekken late.  

 

 


12


 

  Doch Mozes sprak voor den HEERE, zeggende: Zie, de kinderen Israels hebbennaar mij niet gehoord; hoe zou mij dan Farao horen? daartoe ben ik onbesnedenvan lippen.  

 

 


13


 

  Evenwel sprak de HEERE tot Mozes en tot Aaron, en gaf hun bevel aan dekinderen Israels, en aan Farao, den koning van Egypte, om de kinderen Israels uitEgypteland te leiden.  

 

 


14


 

  Dit zijn de hoofden van ieder huis hunner vaderen: de zonen van Ruben, deeerstgeborene van Israel, zijn Hanoch en Pallu, Hezron en Charmi; dit zijn dehuisgezinnen van Ruben.  

 

 


15


 

  En de zonen van Simeon: Jemuel, en Jamin, en Ohad, en Jachin, en Zohar, enSaul, de zoon ener Kanaanietische; dit zijn de huisgezinnen van Simeon.  

 

 


16


 

  Dit nu zijn de namen der zonen van Levi, naar hun geboorten: Gerson, en Kehath,en Merari. En de jaren des levens van Levi waren honderd zeven en dertig jaren.  

 

 


17


 

  De zonen van Gerson: Libni en Simei, naar hun huisgezinnen.  

 

 


18


 

  En de zonen van Kehath: Amram, en Jizhar, en Hebron, en Uzziel, en de jarendes levens van Kehath waren honderd drie en dertig jaren.  

 

 


19


 

  En de zonen van Merari: Machli en Musi; dit zijn de huisgezinnen van Levi, naarhun geboorten.  

 

 


20


 

  En Amram nam Jochebed, zijn moei, zich tot huisvrouw, en zij baarde hem Aaronen Mozes; en de jaren des levens van Amram waren honderd zeven en dertigjaren.  

 

 


21


 

  En de zonen van Jizhar: Korah, en Nefeg, en Zichri.  

 

 


22


 

  En de zonen van Uzziel: Misael, en Elzafan, en Sithri.  

 

 


23


 

  En Aaron nam zich tot een vrouw Eliseba, dochter van Amminadab, zuster vanNahesson; en zij baarde hem Nadab en Abihu, Eleazar en Ithamar.  

 

 


24


 

  En de zonen van Korah waren: Assir, en Elkana, en Abiasaf; dat zijn dehuisgezinnen der Korachieten.  

 

 


25


 

  En Eleazar, de zoon van Aaron, nam voor zich een van de dochteren van Putieltot een vrouw; en zij baarde hem Pinehas. Dit zijn de hoofden van de vaderen derLevieten, naar hun huisgezinnen.  

 

 


26


 

  Dit is Aaron en Mozes, tot welke de HEERE zeide: Leidt de kinderen Israels uitEgypteland, naar hun heiren.  

 

 


27


 

  Dezen zijn het, die tot Farao, den koning van Egypte, spraken, opdat zij dekinderen Israels uit Egypte leidden; dit is Mozes en Aaron.  

 

 


28


 

  En het geschiedde te dien dage, als de HEERE tot Mozes sprak in Egypteland;  

 

 


29


 

  Zo sprak de HEERE tot Mozes, zeggende: Ik ben de HEERE! spreek tot Farao,den koning van Egypte, alles, wat Ik tot u spreek.  

 

 


30


 

  Toen zeide Mozes voor het aangezicht des HEEREN: Zie, ik ben onbesneden vanlippen; hoe zal dan Farao naar mij horen?   

 

 


Exodus 7

 

 

 

 

HTMLBible Software - Public Domain Software by johnhurt.com

 


Other Items are Available At These Sites: